Hfdst 4

 

Kenmerken van de tijd van Monniken en Ridders.

Dit hoofdstuk gaat over de tij van monnniken en ridders. Deze periode word ook wel de Vroege Middeleeuwen genoemd en duurde van ongeveer 500 tot 1000 na Christus. Het was een onrustige tijd met veel geweld. Eerder hadden de Romeinen gezorgd voor orde en rust. Ze hadden wegen en bruggen aangelegd. Omdat het veilig was om te reizen waren de handel en de steden tot grote bloei gekomen. Na het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk gold lange tijd het recht van de sterkste. De steden vervielen, de handel verdween en de landbouw werd weer bijna het enige middel van bestaan. Veel boeren werden  slachtoffer van het geweld van de krijgers. Langzaam keerde de rust terug. Onder andere doordat de daders zich ook opwierpen als beschermers: van krijgers werden ze ridders. Veel mensen zochten bescherming bij de kloosters en de kereken. Letterlijk en figuurlijk: de mensen konden zich verschuilen achter de dikke muren, en het geloof in een beter leven na de doood gaf hoop. De kerk en het geloof werden dus belangrijk in die onzekere tijd. Daarom is deze periode niet alleen genoemd naar de ridders maar ook naar de monniken. In dit hoofdstuk bekijken we de rol van het geweld en geloof in die tijd. Speciale aandacht krijgt Karel de Grote, de machtigste vorst sinds de Romeinse keizers. Eerst onderzoekn we hoe hij het bestuur van zijn rijk regelde. Daarna bestuderen we hoe de agrarische samenleving die na de Romeinse tijd was ontstaan volgens het hofstelsel werd georganiseerd. Vervolgens onderzoeken we hoe het christendom zich verder over Europa verspreidde. Tot slot zullen we  zien hoe er in het Midden-Oosten een nieuwe godsdienst ontstond, de islam, waarmee Europa veel te maken zou krijgen.