Par 1

Ruim driehonderd jaar nadat de laatste keizer van het West-Romeinse rijk was afgezet kwam er een nieuwe keizer: Karel de Grote. Hij was de heerser van de franken, het volk dat na het vertrek van de romeinen het machtigste bleek te zijn bij het bestuur van zijn rijk kreeg karel te maken met grote problemen.

 

DE OPKOMST VAN DE FRANKEN

De meeste Germaanse Koninkrijken die in de vroege middeleeuwen werden gesticht bestonden niet lang. Dat gold niet voor het Frankische Koninkrijk. De Franken die in het noorden van Frankrijk, het midden van Duitsland en in het zuiden van Nederland woonden, werden steeds machtiger. De franken verovereden steeds meer land. De machtigste van alle Frankische koningen was karel de grote. Bijna ieder jaar verzamelde hij mannen om oorlog te voeren. Met de veroverde grond en grond en buit kon hij zijn mannen belonen. De gebieden van de overwonnen volken lijfde hij in bij zijn eigen rijk. Of hij dwong die volken om een schatting te betalen: als zij hem jaarlijks een vast bedrag betalen, liet hij hen verder met rust. De saksen bekeerde hij met geweld tot het christendom. Daarom, en ook omdat hij tegen de moslims in Spanje vocht, zagen de mensen hem als beschermer van de kerk. Hij schoot de paus te hulp toen die uit Rome moestvluchten. De paus beloonde Karel door hem op eerste Kerstdag van het jaar 800 tot keizer te  kronen.

 

 

Het bestuur van het rijk.

Karels rijk was groot en er was geen echte hoofdstad. Eigenlijk was Karel voordurend op pad. Maar hij kon niet overal tegelijk zijn en moest zich door anderen laten helpen bij het bestuur. Omdat er nauwlijks geld bestond, betaalden de onderdanen hun belasting in natura: ze stonden een deel van hun oogst af. De koning had dus niet genoeg geld om overal in zijn rijk ambtenaren aan te stellen. Karel liet zich daarom helpen door hertogen en graven, die in zijn naam delen van het rijk bestuurden. Ook hielpen zij de koning wanneer hij oorlog voerde. Daar moest natuurlijk wel iets tegenover staan. Germaanse Koningen hadden zich altijd al omringd met dappere krijgers die een eed afleggen waarin ze de koning trouw zwoerden. De koning onderhield hen door voedesel, kleding, sieraden, paarden en wapens te schenken. Deze mannen waren vazallen van de koning. Karel de Grote gebruikte dit systeem in het bestuur. Zijn trouwste aanhangers beloonde hij met een leen. Dat is een stuk grond dat je mocht gebruiken om van te leven maar dat bleef van de koning. De ontvanger was een leenman van de koning; de koning was de leenheer. Dit systeem noemen we feodalisme.

 

 

Het rijk valt uiteen.

Het rijk van Karel de Grote overleefde het niet lang. Bij de Franken was het de gewoonte dat het gebied van vorst bij zijn dood tussen zijn zonen werd verdeeld. Toen Karel de Grote overleed had hij nog een levende zoon. Het frankische rijk verbrokkelde steeds verder. Dat kwam ook omdat er nieuwe invallers opdoken in europa. De opvolgers van Karel de Grote wisten er geen raad mee. De bevolking volgde daarom nieuwe leiders die hen wel kon beschermen. In duitsland en frankrijk kwamen nieuwe koningen . Maar dat waren eigenlijk vooral hertogen en graven.

 

De noormannen.

De meest gevreeste invallers waren de noormannen. De noormannen of vikingen waren goede zeelui. In hun drakenschepen staken ze zeeen en oceanen over. Ze bereikten zelfs Amerika, 500 jaar voordat columbus het ontdekte. Veel noormannen waren handelaren, maar andere plunderden kloosters en soms hele steden. Dorestad, een Friese handelsplaats in de buurt van Utrecht, maakten ze met de grond gelijk. Pas rond het jaar 1000 namen de strooptochten af. Sommige hadden hele gebieden veroverd. Ze vestigden zich, vermengden zich met de oorsprokelijke bewoners en werden christen.